-
-
In de achttiende eeuw was Frankrijk een standenmaatschappij.
De eerste en tweede stand hadden de meeste rechten.
De derde stand, de rijke burgers, begon in 1789 een revolutie om meer macht te krijgen.
Door de Franse Revolutie kreeg Frankrijk een grondwet met gelijke rechten voor iedereen.
Tegenstanders van de revolutie werden onthoofd met de guillotine. -
In de Republiek ontstond een burgeroorlog tussen de prinsgezinden en de patriotten.
Deze patriotten konden in 1795 met behulp van Franse soldaten Willem V verjagen. Zij maakten in 1798 een grondwet.
Daardoor werd de Republiek een eenheid.
In alle gewesten kwamen dezelfde belastingen en hetzelfde onderwijs. -
Na de Franse Revolutie werd generaal Napoleon keizer.
Door de oorlogen die Napoleon voerde werden de idealen van de revolutie ook in andere landen bekend.
Onder Napoleon kregen de mensen steeds minder vrijheid.
Groot - Brittannië, Rusland en Pruisen vochten samen tegen Frankrijk. Zij hebben Napoleon verslagen. -
Nederlandse kooplieden verdienden veel geld met de slavenhandel.
De slaven moesten hard werken op plantages in Amerika.
Slavernij was heel normaal, vonden veel mensen.
Door de nieuwe denkbeelden over gelijkheid kregen de abolitionisten steeds meer aanhang.
In 1863 kwam er in Nederland een einde aan de slavernij.