-
In de groepen waar ze in leefden, waren er oude mensen, volwassenen, maar vooral heel veel kinderen. Er was ook een groepsleider. Iedereen was gelijkwaardig. Eigenlijk was iedereen full-time opzoek naar eten om te kunnen overleven. Stammen gingen zwerven op zoek naar een betere plek om te overleven en verdreven de oorspronkelijke bevolking.
-
In de Griekse oudheid stonden de mannen bovenaan de sociale ladder: Zij mochten bijvoorbeeld stemmen in de volksvergadering. De vrouwen moesten thuis blijven voor het huishouden. Slavernij was heel gewoon en slaven werden meestal goed behandeld.
In het Romeinse rijk had je vier bevolkingsgroepen: De adel, rijke burgers, arme burgers, slaven. -
In de middeleeuwen was de maatschappij verdeeld in drie standen: De geestelijkheid, adel en de boeren. Door je geboorte werd bepaald in welke stand je hoorde. Alleen door geestelijke te worden kon je je oorspronkelijke stand verlaten. Ongeveer 90% van de bevolking was boer. Adel en kerk hadden de grootste macht.